Verwendung von ´er´

Die Verwendung von er in Sätzen hat viele verschiedene Bedeutungen. Wir werden vier Funktionen von er in Kombination mit anderen Wörtern besprechen.

1. Er + unbestimmtes Subjekt
Die Funktion von er in diesen Sätzen ist die Ankündigung des Subjekts (ohne Artikel oder mit unbestimmtem Artikel/Pronomen), während das
das eigentliche Wort für das Subjekt später im Satz folgt.

Er ist een eiland (unbestimmtes Subjekt) in het noorden van Nederland.

2. Er + Menge
In diesem Fall wird das er mit einer Zahl kombiniert (wie zwei, hundert, viel, keine) und das Substantiv bleibt weg.

Hoeveel likeuren heb jij in de kast? Ik heb er twaalf (Menge).

3. Er als Ort
Es bezieht sich auf einen Ort, der schon einmal erwähnt wurde und dem Hörer daher bekannt ist.

Ben jij in Amsterdam (Ort) geweest? Nee, ik ben er nooit geweest.

4. Er in einer Frage
Und schließlich wird er mit Fragewörtern wie, wat, welke/wat voor, hoeveel verwendet.

Wie (Fragewort) ist er aan de beurt?

4. Hoeveel kan je er meenemen?
Wat zit er in de pasta?
Welke bloemen bloeien er in de tuin?


2. Nog twee mango´s alstublieft. Ik heb er twee hier.
Hoeveel koekjes eet Sara? Ze eet er geen!
Heeft de groenteman wortel? Ja, hij heeft er veel.


3. Wat doe jij in het park? Ik geef er brood aan de vogels.
Michelle woont in Utrecht. Ze werkt er ook.
Hanna houdt van fitness. Ze gaat er twee keer in de week heen.


1. Er zijn heel veel straathonden in India.
Er mogen maar twee mensen naar binnen.
Er zit niemand in de bioscoop.

Verwendung von ´er´

Ben je _____ ooit geweest?


Mag je _____ roken?


Ik geef _____ les aan
kinderen.

_____ zijn veel mensen bij
de auditie.

Truien? Ik heb _____ vier in
de kast.

_____ is iemand aan het
lachen.

De jongens gaan _____ drie
keer in de week volleyballen.

Hij eet _____ geen koekje
bij.

Mijn manager heeft _____
weinig invloed op.

_____ komen steeds meer
mensen bij.

Granada in Spanje? Ik ben
_____ ooit geweest.

Welke studenten gaan _____
op skivakantie?

Hoeveel flesjes bier drink jij
_____?

Jij hebt twee katten. Ik heb
_____ één.

_____ loopt een rivier door
dit Franse dorpje.

Ik ben _____ niet zo goed
in.

Wat heb je in de soep gedaan?
_____ zit zout en peper in.

Schoolopdrachten? Ik denk dat
ik _____ twintig gedaan heb.

Ik heb het _____ wel
moeilijk mee.

De hoofdstad van Duitsland? Ik
ben _____ nooit geweest.

Ben je er ooit geweest?


Mag je er roken?


Ik geef er les aan
kinderen.

Er zijn veel mensen bij
de auditie.

Truien? Ik heb er vier in
de kast.

Er is iemand aan het
lachen.

De jongens gaan er drie
keer in de week volleyballen.

Hij eet er geen koekje
bij.

Mijn manager heeft er
weinig invloed op.

Er komen steeds meer
mensen bij.

Granada in Spanje? Ik ben
er ooit geweest.

Welke studenten gaan er
op skivakantie?

Hoeveel flesjes bier drink jij
er?

Jij hebt twee katten. Ik heb
er één.

Er loopt een rivier door
dit Franse dorpje.

Ik ben er niet zo goed
in.

Wat heb je in de soep gedaan?
Er zit zout en peper in.

Schoolopdrachten? Ik denk dat
ik er twintig gedaan heb.

Ik heb het er wel
moeilijk mee.

De hoofdstad van Duitsland? Ik
ben er nooit geweest.

Verwendung von ´er´

Adverbien

Download for Free
Integrity

We believe that honesty and integrity are rewarded over the long run.

Passion

Our collaborators and we have a great passion for what we do.

Customer Focus

The customer is at the center of all we do.

Start learning now.

Together with LENGO you can master any language. Get our app now and get started right away.

Lose yourself in numerous categories.

Download
Lengo packs
Lengo languages

Become a creator.

We offer various ways you can become a part of LENGO. Find out how you can collaborate with us to improve how people learn languages around the world.

Learn More