Personalpronomen

Zwei grundlegende Elemente eines Satzes sind ein Subjekt und ein Verb: Ik werk 'ich arbeite'. Ik ist das Personalpronomen und wir verwenden es als einfachen Ersatz für eine Person oder Sache.

Singular:
Ik (Ich)
Jij/Je (Du, informell)
U (Du, formell)
Hij, Zij/Ze, Het (Er, Sie, Es)

Plural:
Wij/We (Wir)
Jullie (Ihr, informell)
U (Ihr, formell)
Zij/Ze (Sie)

Anmerkungen:
1. Die Singularform für sie ist die gleiche wie die Pluralform für sie: zij/ze
2. Das Subjektpronomen het wird für Het-Wörter im Singular, hij wird für de-Wörter im Singular
Einzahl, und zij/ze wird für für Substantive im Plural benutzt.
3. Die Niederländer beziehen sich selten auf einen Gegenstand im Singular mit dem Personalpronomen zij/ze. Stattdessen verwenden sie hij.
4. Einige der Pronomen haben betonte und unbetonte Formen, wie jij versus je, zij versus ze und wij versus we.
Ob man die betonte oder die unbetonte Form verwendet, hängt vom Kontext und der Intonation ab, also davon, welchen Teil des Satzes man betonen möchte.

2. Het boek ligt daar. > Het ligt daar.
De auto is rood. > Hij is rood.
De wegen zijn glad. > Ze zijn glad.


3. Mijn telefoon is weg. > Hij is weg.
De broek ligt in de wasmachine. > Hij ligt in de wasmachine.


4. Je bent volgende week op 15 Januari jarig.
Jij bent bijna jarig.
We gaan naar het dierenpark in Parijs.
Wij gaan samen naar het dierenpark.
Ze is een lieve meid.
Zij is een lieve meid.


1. Ze is het mooiste meisje van de klas.
Ze rennen naar de overkant.

Personalpronomen

____ ga naar de supermarkt.


Zie je mijn collega´s? They
hebben een lange werkdag.

Mama, wat gaan ____ straks
eten?

____ is een goede camera,
maar ook duur.

Kijk jullie toch! ____
schaatsen over het natuurijs.

____ heeft een mooie
glimlach en lang bruin haar.

Wat ga ____ in de bioscoop
kijken?

Doen ____ iets speciaals
tijdens kerstavond?

____ zwem elke ochtend in de
Noordzee.

Mevrouw, kan ik ____ helpen?


Ik hoor Peter niet. Wat zegt
____?

Wat kosten de sinaasappels?
____ kosten twee euro.

De fiets van Sarah is blauw.
____ is nieuw en erg mooi.

Ik ga naar de supermarkt.


Zie je mijn collega´s? Ze
hebben een lange werkdag.

Mama, wat gaan we straks
eten?

Het is een goede camera,
maar ook duur.

Kijk jullie toch! Jullie
schaatsen over het natuurijs.

Ze heeft een mooie
glimlach en lang bruin haar.

Wat ga je in de bioscoop
kijken?

Doen jullie iets speciaals
tijdens kerstavond?

Ik zwem elke ochtend in de
Noordzee.

Mevrouw, kan ik u helpen?


Ik hoor Peter niet. Wat zegt
hij?

Wat kosten de sinaasappels?
Ze kosten twee euro.

De fiets van Sarah is blauw.
Hij is nieuw en erg mooi.

Personalpronomen

Pronomen

Download for Free
Integrity

We believe that honesty and integrity are rewarded over the long run.

Passion

Our collaborators and we have a great passion for what we do.

Customer Focus

The customer is at the center of all we do.

Start learning now.

Together with LENGO you can master any language. Get our app now and get started right away.

Lose yourself in numerous categories.

Download
Lengo packs
Lengo languages

Become a creator.

We offer various ways you can become a part of LENGO. Find out how you can collaborate with us to improve how people learn languages around the world.

Learn More